Archief van de Arrondissementsrechtbank Amsterdam. 1940-1949

Identifier
489
Language of Description
Dutch
Dates
1 Jan 1940 - 31 Dec 1949
Level of Description
Fonds
Source
EHRI Partner

Extent and Medium

124,7 meter; 1604 inventarisnummers

Creator(s)

Scope and Content

In mei 1940 raakte Nederland bij de Tweede Wereldoorlog betrokken. De Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied, dr. A. Seyss-Inquart, beloofde bij zijn ambtsaanvaarding dat de Nederlandse rechtspraak onafhankelijk zou blijven. De secretaris-generaal van het departement van Justitie werd door de bezetter belast met de benoeming van de lagere leden van de zittende en staande magistratuur, terwijl benoemingen tot raadsheer in de Hoge Raad of in één der gerechtshoven en de benoemingen tot lid bij de parketten van deze colleges werd overgelaten aan de Rijkscommissaris voor het bezette gebied. Het besluit van 4 juli 1940, no. 36 van de Rijkscommissaris bepaalde dat de grossen van civiel rechterlijke vonnissen voortaan niet meer 'In naam de Koningin' zouden worden uitgegeven, maar 'In naam van het recht'. Tevens moesten alle Nederlandse rechters, ambtenaren en leerkrachten onder ede hun loyaliteit jegens het Duitse gezag, het Duitse Rijk en de Duitse krijgsmacht betuigen. De eerste Verordening bepaalde dat Nederlanders voor de Duitse rechter zouden moeten verschijnen wanneer zij zich schuldig hadden gemaakt aan strafbare feiten tegen het Duitse rijk, het Duitse volk, de NSDAP, dan wel aan plundering en aan misdrijven/overtredingen gericht tegen het algemeen belang. Hiertoe werden het Deutsche Landesgericht en het Deutsche Obergericht in den besetsten niederländischen Gebieten ingesteld. Het besluit van de secretaris-generaal van het departement van Justitie van 20 november 1940 maakte de rechterlijke indeling geheel ondergeschikt aan de provinciale. Het besluit trad in werking op 15 januari 1941 en werd na de oorlog krachtens het besluit Bezettingsmaatregelen gecontinueerd. Begin 1941 ontnam Seyss-Inquart aan de rechters de bevoegdheid voorwaardelijke straffen op te leggen; voor de lagere straffen werd deze bevoegdheid aan de secretaris-generaal van justitie opgedragen. Bij besluit van 16 augustus 1941 werd o.a. bij de arrondissementsrechtbank in Amsterdam nieuwe enkelvoudige kamers ingesteld. De leden van deze kamers droegen de titel vrederechter. Beroep tegen de uitspraken van een vrederechter kon worden ingesteld bij een Bijzondere Kamer van het Haagse Gerechtshof, het vredegerechtshof, dat in laatste instantie uitspraak deed. Hoger beroep was slechts mogelijk wanneer een vrijheidsstraf of een geldboete van meer dan f 200,- was opgelegd. Op berechting van oorlogsmisdaden gepleegd tijdens de bezetting 1940-1945 was het besluit Buitengewoon Strafrecht van toepassing, welk besluit door de Nederlandse regering te Londen in december 1943 was genomen. De berechting werd hiertoe aan Bijzondere Gerechtshoven opgedragen, waaronder een in Amsterdam gevestigd en in 1950 opgeheven. Ook na het beëindigen van de oorlog werden er Tribunalen gevestigd ingevolge het Tribunaalbesluit d.d. 17 september 1944 van de Nederlandse regering in Londen (waaronder te Amsterdam) die maatregelen oplegden aan collaborateurs in de oorlog, zoals internering voor de duur van 10 jaar, verbeurdverklaring van het vermogen en ontzetting uit bepaalde rechten, verbod van het uitoefenen van bepaalde beroepen of functies. De gewone arrondissementsrechtbanken hadden geen rol in de berechting van deze zaken, zij het dat de president van de rechtbank adviseerde bij gratieverzoeken in zaken van het Bijzonder Gerechtshof en dat na de opheffing van de Bijzondere Gerechtshoven incidenteel Bijzondere Strafkamers bij de rechtbanken werden ingesteld voor de berechting van oorlogsmisdadigers. Op 30 oktober 1948 werd het besluit van 20 november 1940, waarbij de rechterlijke organisatie werd veranderd, gewijzigd en keerde men terug naar de situatie van vóór 15 januari 1941. De belangrijkste drijfveren hiervoor waren dat de rechtbank niet centraal in het arrondissement lag, dat de criminaliteit van een grote stad geen halt werd toegeroepen door provinciegrenzen (de randgemeenten, ook al lagen zij in een andere provincie, ondervonden hier toch hinder van) en dat afgerekend kon worden met de bezettingstijd. Het zou nog tot 1951 duren voordat de Wetten van 17 november 1933 en het besluit van 20 november 1940 vervallen werden verklaard. Toen ook werd een begin gemaakt met een nieuwe rechterlijke indeling. De inwerkingtreding van de wet werd op 1 februari 1952 gesteld.

Conditions Governing Access

niet openbaar

Process Info

  • This fonds has been selected by EHRI from the online service Wegwijzer Archieven WO2 at www.archievenwo2.nl based on the Dutch subject heading 'Jodenvervolging' attributed to file descriptions within the collection. Only file descriptions with subject heading 'Jodenvervolging' provided by the Wegwijzer Archieven WO2 have been included.

  • Noord-Hollands Archief

Subjects

Places

This description is derived directly from structured data provided to EHRI by a partner institution. This collection holding institution considers this description as an accurate reflection of the archival holdings to which it refers at the moment of data transfer.