Comité voor Joodsche Vluchtelingen

Identifier
MF1173579
Language of Description
Dutch
Dates
1 Jan 1933 - 31 Dec 1939
Level of Description
Fonds
Source
EHRI Partner

Extent and Medium

17,9 meter, 143 dozen

Biographical History

Geschiedenis van het Comité

Oprichting van het Comité voor Joodsche Vluchtelingen
In verband met de verslechterde omstandigheden voor joden in Duitsland na de verkiezingen op 5 maart 1933, werd 21 maart op initiatief van Prof.dr. D. Cohen, met behulp van A. Asscher en andere joden met maatschappelijk aanzien, het Comité voor Bijzondere Joodsche Belangen (CBJB) opgericht. Het CBJB was een politieke organisatie waarin verschillende joodse groeperingen samenwerkten om een oplossing te zoeken voor het joodse vluchtelingenprobleem. Het Comité spande zich ook in om maatregelen tegen joden in Duitsland te voorkomen. Om de praktische hulp en opvang van vluchtelingen in Amsterdam te regelen, werd vanuit het CBJB het Comité voor Joodsche Vluchtelingen (CJV) opgericht. Cohen, die secretaris was van het CBJB, werd tot voorzitter van het Vluchtelingencomité benoemd. Het Comité bevond zich tot 1939 op het 's Gravenhekje 7 in Amsterdam. Daarna verhuisde het naar de Lijnbaansgracht 366.

David Cohen

Beleid van het Comité
Uitgangspunt van het CJV was dat het beleid van de Nederlandse regering, ook het strenge toelatingsbeleid, gevolgd moest worden. De Nederlandse regering wilde niet dat de opvang van joodse vluchtelingen ten laste van de overheid zou komen: Het beleid van het CJV was dan ook dat alle opvang door het Comité zelf betaald en geregeld werd.

Rol van het Comité
Hoewel er meerdere vluchtelingencomités in Nederland waren, waarvan de belangrijkste zich bevonden in Rotterdam, Den Haag en Enschede, ging het CJV een centrale rol vervullen. Kwesties betreffende werkvergunningen, inreisvisa en identiteitspassen werden door het Amsterdamse comité centraal behandeld. Het Comité vertegenwoordigde het vluchtelingenwerk en de provinciale vluchtelingencomités bij de Nederlandse overheid en alle joodse en niet-joodse instanties die zich met vluchtelingen bezighielden in binnen- en buitenland.
De plaatselijke comités hielden het centrale comité in Amsterdam op de hoogte van de situatie van de vluchtelingen in de provincie. Deze comités waren verantwoording aan het CJV verschuldigd. In ruil daarvoor ondersteunde het CJV de provinciale comités geldelijk als dat nodig was. De provincies op hun beurt leverden bijdragen aan de centrale kas van het CJV.

Medewerkers
Naast de voorzitter, Prof.dr. D. Cohen, hadden twee leden de dagelijkse leiding over het CJV, Raphaël Henri Eitje, afkomstig van de Hachnosas Ourechim, een organisatie die in Amsterdam hulp en onderdak verleende aan Joodse emigranten, en Gertrude van Tijn-Cohn, afkomstig van de Joodse Vrouwen Organisatie. Cohen liet de dagelijkse leiding van het comité over aan Eitje en Van Tijn. Hij concentreerde zich met name op zijn werk voor het CBJB, wat inhield dat hij vluchtelingenbelangen onder de aandacht bracht van de Nederlandse regering en contacten onderhield met andere joodse organisaties. Tevens vertegenwoordigde hij het Nederlandse vluchtelingenwerk op internationale bijeenkomsten van vluchtelingenorganisaties.
Eitje kreeg de opdracht contacten te onderhouden met de Nederlandse overheidsinstanties.
Hij gaf leiding aan de afdeling voor passen en werkvergunningen. Van Tijn was in de begintijd van het CJV verantwoordelijk voor de eerste opvang van vluchtelingen, d.w.z. de intakegesprekken en registratie, huisvesting en voedselverstrekking. Vervolgens was zij verantwoordelijk voor het beheer van de financiën, gaf ze leiding aan de afdelingen voor emigraties en beroepstrainingen en werd ze de contactpersoon voor buitenlandse hulporganisaties. Ze maakte overzichten van het werk dat door het Vluchtelingencomité werd verricht en stelde jaar- en maandrapporten samen.

Twee andere belangrijke medewerkers binnen het CJV waren Marianne van Stedum, die zich bezighield met het maatschappelijk werk en J. de Miranda die de algemene zaken behartigde.
Het comité had meer dan honderd betaalde en vrijwillige medewerkers waarvan de samenstelling sterk wisselde omdat uit de gelederen van de vluchtelingen geworven werd en deze mensen na verloop van tijd vaak weer uit Nederland vertrokken.

Inkomsten
Het Comité was volledig afhankelijk van giften omdat het geen subsidie ontving van de Nederlandse overheid. De geldinzamelingen en propaganda werden georganiseerd door het Financiële Comité "Noodfonds 1933", een subcomité van het CBJB. De organisatie van het "Noodfonds" kwam voor kosten van het CJV.
Volgens berekeningen van Cohen werd van maart 1933 tot april 1940 in totaal circa 4,2 miljoen bijeengebracht voor het vluchtelingenwerk van het CJV.
De grote joodse organisaties, zoals de American Joint Distribution Committee en de Counsil of German Jewry, subsidieerden het werk van het Comité. Ook de centrale emigratieorganisatie de Hicem in Parijs droeg bij aan het werk van het CJV door emigratiekosten van vluchtelingen te subsidiëren. In totaal heeft het CJV ruim f. 2 miljoen ontvangen van internationale joodse organisaties.
Aparte gelden werden ingezameld voor gevluchte joodse academici en kinderen die bestemd waren naar Palestina te emigreren.

Taken en afdelingen van het Comité
De gebeurtenissen in Duitsland en de maatregelen die door de Nederlandse regering werden getroffen, hadden invloed op het werk van het Comité voor Joodsche Vluchtelingen. Het accent kwam steeds minder op ondersteuning in het voorzien van het eigen onderhoud te liggen en steeds meer op noodopvang van grote stromen vluchtelingen en het bevorderen van emigraties. Een aantal reorganisaties was nodig om tegemoet te komen aan de nieuwe eisen die aan de organisatie werden gesteld. Hoewel de afdelingen soms wijzigden, zijn de taken die het Comité verrichtte in grote lijnen gelijk gebleven.

1. Noodhulp
Alle vluchtelingen werden bij aankomst geregistreerd en vervolgens werd er een selectie gemaakt van mensen die voor hulp in aanmerking kwamen. Alleen mensen die gevlucht waren voor vervolging kwamen in aanmerking voor hulp, economische vluchtelingen moesten worden teruggestuurd naar Duitsland. Als de nieuw aangekomen vluchtelingen niet bij familieleden of vrienden terecht konden voor hulp, zorgde het Comité voor onderdak, eten, kleren en, indien noodzakelijk, medische hulp.

2. Steun
Een belangrijke taak van het comité was de armenzorg. Mensen werden ondersteund als zij in Nederland mochten blijven maar niet bij machte waren zichzelf te onderhouden. De Steunafdeling of de Afdeling Armenzorg was belast met de zorg voor de armlastige vluchtelingen.
De steunbedragen waren laag: f. 7 per volwassene, vanaf 1936 f. 6,50 en een toeslag van 1,50 per kind.' Ook ontvingen mensen incidentele geldelijke steun van het Comité als ze onvoldoende inkomsten hadden om hun familie te onderhouden. In 1936 werd een beroepsmaatschappelijk werker aangesteld om de vluchtelingen geregeld te bezoeken en om te controleren of mensen die steun van het Comité ontvingen ook geen andere bron van inkomsten hadden. De bezoeken waren ook bedoeld om schrijnende gevallen, die zich niet tot het Vluchtelingencomité hadden gewend, te ontdekken.

3. Reconstructieve hulp
Vluchtelingen die niet terug konden naar Duitsland noch konden emigreren werden geholpen om in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Het Vluchtelingencomité bemiddelde bij de Nederlandse overheid voor verblijfs- en werkvergunningen en zorgde voor de periodieke verlenging van deze vergunningen.
De Commissie voor Economische Voorlichting werd in 1933 door het CJV in het leven geroepen om joden te adviseren en praktisch te helpen bij het starten van een bedrijfje. Deze commissie werd in 1935 weer opgeheven.
Het CJV verstrekte kleine leningen aan mensen om een zaakje op te zetten of draaiende te houden. In de loop van de tijd werd de kans steeds kleiner dat de vluchtelingen het geld terug konden betalen, maar het CJV bleef deze leningen vertrekken omdat anders de mensen toch ten laste van het Comité zouden komen. In 1936 werd het Borgstellingfonds voor Uitgewekenen opgericht met een kapitaal van f. 5.000,- . Kleine zelfstandigen konden leningen aanvragen bij de bank, waar het Borgstellingfonds dan garant voor stond. In februari 1937 werd het borgstellingenfonds afgebouwd en ging alleen het Vluchtelingencomité nog korte tijd door met het verstrekken van leningen, totdat dit door regeringsmaatregelen onmogelijk werd gemaakt.
In het begin van haar bestaan had het CJV een speciale Afdeling Plaatsing die bemiddelde voor huishoudelijk werk. Deze afdeling werd in januari 1935 opgeheven, maar het CJV ging door met het plaatsen van huishoudelijk personeel zo lang dat nog wettelijk mogelijk was.

4. Emigratie
Het Comité bemiddelde bij de Vreemdelingenpolitie voor inreisvisa. Het regeringsbeleid was erop gericht dat een zo klein mogelijk aantal vluchtelingen toegang tot Nederland kreeg en dan nog alleen als verdere emigratie mogelijk was. Het bevorderen van emigraties was dan ook een van de hoofdtaken van het comité.
De medewerkers van de Afdeling Emigraties verstrekten gegevens over de mogelijkheden die openstonden voor vluchtelingen en de voorwaarden waaraan men moest voldoen om een visum te kunnen krijgen. Ook verstrekten zij gegevens over reiskosten en eventuele formaliteiten. Het CJV onderhandelde bij het verkrijgen van een emigratievisum en het regelde het passagegeld voor de vluchtelingen. Transmigranten die in Nederland terechtkwamen werden voorzien van zakgeld en vaak ook van landingsgeld.

In de loop der jaren heeft de afdeling Emigraties meer dan 18.000 vluchtelingen geholpen te emigreren en voor meer dan 5.000 personen die nog in Duitsland woonden hebben zij bemiddeld.

5. Opleidingen
Vluchtelingen met werkervaring die niet geschikt was voor emigratie werden met behulp van de Afdeling Vakopleiding omgeschoold tot vakarbeider. Tevens regelde deze afdeling de opleidingsplaatsen bij de Stichting Joodsche Arbeid en de Vereniging voor Vakopleiding van Palestina Pioniers in Deventer met het oog op emigratie naar Palestina.

6. Spreekuur
Het Vluchtelingencomité hield tweemaal per week een spreekuur voor Duitse joden die niet bij het Comité ingeschreven stonden. Ze konden er terecht voor 'inlichtingen omtrent paspoorten, arbeidsvergunningen, opleiding van kinderen, emigratiemogelijkheden, belastingen enz.'

Andere afdelingen
Verder kende het CJV nog een Steunafdeling voor de Provincie, een Afdeling Statistiek, een Bagageafdeling, een Afdeling Kassa, waar de uitbetalingen plaatsvonden en een Financiële Commissie die alle uitbetalingen goed moest keuren. Na 10 november 1938 werden veel vluchtelingen opgevangen in vluchtelingenkampen en werd een Kampafdeling opgericht. De behartiging van de belangen van deze mensen, verstrekking van kleding en zakgelden en adviseren over eventuele emigratie, was de taak van de Kampafdeling.
Een aparte afdeling was het Kindercomité waar de belangen werden behartigd van de 1500 kinderen die na 10 november 1938 met transporten naar Nederland kwamen.

Connecties van het Comité
1. Clubhuis
In 1936 werd op initiatief van het CJV en de Joodse Vrouwen Organisatie een clubhuis geopend waar Duitse vluchtelingen hun middag en avond konden doorbrengen. Er was een bibliotheek en er werden talencursussen georganiseerd. Ook waren er sportfaciliteiten en kon men er concerten en lezingen bijwonen. Het Vluchtelingencomité subsidieerde de club en stond in nauw contact met het bestuur van de club.

2. Werkdorp Wieringen
Het CJV plaatste jonge vluchtelingen in het 'Werkdorp' in Wieringen, waar vanaf 1934 op een oppervlak van 300 ha. 16 tot 25-jarigen in opleiding waren in de land- en tuinbouw met het oog op emigratie naar Palestina. Gertrude van Tijn was medeoprichter en secretaris van het Werkdorp. Ze werkte hierbij samen met de Stichting Joodse Arbeid die de praktische leiding over het werkdorp had.
Het Werkdorp Wieringen is in augustus 1941 gesloten.

3. Vluchtelingenkampen
Na de Kristallnacht van 9 op 10 november 1938 mocht een beperkt aantal vluchtelingen toegelaten worden tot Nederland. Het departement van Justitie zorgde voor de selectie. Vluchtelingencomités mochten aan dat departement lijsten met namen van vluchtelingen die in aanmerking kwamen voor toelating voorleggen. De regering stelde de eis dat deze vluchtelingen in kampen zouden worden ondergebracht en dat het Comité de verplichting op zich nam hen zo spoedig mogelijk te laten emigreren.' Het Comité had geen invloed op het aantal vluchtelingen dat toegelaten zou worden, maar het werd wel gevraagd financieel garant te staan voor de opvang in de kampen, omdat de regering geen verantwoordelijkheid wilde dragen voor de vluchtelingen. Het lukte het CJV binnen de vereiste drie dagen een bedrag van 1 miljoen gulden bijeen te krijgen.
In Westerbork in Drenthe bij Hooghalen werd een centraal kamp ingericht, waar begin oktober 1939 de eerste 22 vluchtelingen aankwamen.

4. Joodse Perscommissie
De Joodse Perscommissie was een subcomité van het CBJB dat mede werd gefinancierd door het CJV.
De Joodse Perscommissie informeerde de Nederlandse pers en particulieren over de situatie van de joden in Duitsland. Deze commissie ontving materiaal van de Jewish Central Information Office van Dr. A Wiener, dat de internationale joodse organisaties en de wereldpers van berichten voorzag over de antisemitische politiek van het nazi-regime. Ook dit Information Office ontving een kleine subsidie van het CJV.

Problemen ondervonden door het CJV
Geldproblemen, de toenemende stroom vluchtelingen en de steeds strenger optredende Nederlandse overheid maakte het werk van het Comité steeds moeilijker.
Vanaf mei 1934 was het voor vluchtelingen niet meer mogelijk een werkvergunning te krijgen voor werk dat ook door een Nederlander kon worden verricht. Tegen het eind van 1937 hadden overheidsbepalingen het de vluchtelingen vrijwel onmogelijk gemaakt een eigen zaakje te beginnen. Uiteindelijk konden vluchtelingen helemaal geen werk- en verblijfsvergunningen meer krijgen. Dientengevolge konden steeds meer vluchtelingen niet meer in hun eigen onderhoud voorzien en kwamen ze ten laste van het Comité.
Het beleid van de Nederlandse regering was erop gericht mensen die Nederland binnenkwamen weer zo snel mogelijk te laten vertrekken. Echter, ook het verkrijgen van emigratievisa verliep in de loop der jaren steeds moeizamer omdat het aantal landen dat bereid was vluchtelingen op te nemen afnam. Toch was in de loop van de tijd alle hoop gevestigd op de emigratie van de vluchtelingen.
Om tegemoet te komen aan de eisen van de Nederlandse overheid hanteerde het Vluchtelingencomité een streng selectiebeleid. Mensen die als economische vluchtelingen werden aangemerkt, moesten terug naar Duitsland. Uitgangspunt was dat als men strenge criteria hanteerde voor toelating, er betere hulp kon worden verleend aan degenen die wel in aanmerking kwamen voor ondersteuning. Volgens Michman werd gemiddeld 60% van de vluchtelingen gedurende de eerste jaren weggestuurd, soms bedroeg het aantal teruggestuurde vluchtelingen wel 90%.

Tenslotte
De medewerkers van het Comité zijn ook tijdens de oorlog nog actief gebleven, maar hier is geen archiefmateriaal van bewaard gebleven. In maart 1941 zijn het CJV en het CBJB door de Duitsers ontbonden verklaard. De werkzaamheden werden ondergebracht bij de Joodse Raad. Op 29 september 1943 werden de laatste medewerkers van het CJV die niet waren ondergedoken, naar Westerbork gedeporteerd.

De inventaris is in juni 2005 vervaardigd door drs. E. Balkestein.

Archival History

periode van ontstaan

1933-1939

Scope and Content

aard van de archiefbestanddelen

Dit archief bevat de neerslag van de activiteiten van het Comité voor Joodse Vluchtelingen in Amsterdam van maart 1933 t/m april 1939. Een groot deel van het archief bestaat uit correspondentie met vluchtelingen, overheidsinstanties en andere hulporganisaties in Nederland en buitenland. Verder bevinden zich in het archief rapporten, ooggetuigenverslagen, invulformulieren en statistieken.
De archieven zijn niet compleet. Een deel van het archief was nog in gebruik in april 1939 en bleef daarom achter in Amsterdam toen de rest van het archief naar Engeland werd overgebracht. Ook bleven archiefbescheiden die niet belangrijk geacht werden achter. Cohen constateerde in 1959 dat de volgende archieven van het Comité ontbraken: de Kampafdeling, het Kindercomité (waar de kindertransporten werden geregeld), de Bagageafdeling en een deel van de Steunafdeling. De archivalia uit de oorspronkelijke dossiers 67 t/m 71 worden wel beschreven in de Engelstalige inventaris uit 1959, maar bleken bij overdraging aan het RIOD in 1962 al verdwenen te zijn. Volgens de beschrijving uit 1959 betrof het hier correspondentie met diverse hulpcomités in Nederland en buitenland. Alfabetisch geordend op plaatsnaam, Duits- Nederlands- en Engelstalig, van 1 mei 1936 t/m 30 nov. 1936. De inhoud van de dossiers werd als volgt beschreven: Dossier 67: individuele gevallen, onder andere betreffende emigratie naar Brazilië en Zuid-Afrika, een lijst met joodse en niet-joodse hulporganisaties in Nederland met namen en adressen van contactpersonen. Dossiers 68 - 71: individuele gevallen.
De in 1959 vervaardigde kaartindexen bevinden zich niet meer bij het archief. Wel is de beschrijvende index met samenvattingen van belangrijk geachte verklaringen destijds bij de inventaris gevoegd. Deze zijn beschikbaar onder Rubriek 1. Hulpmiddelen, inventarisnummer 532.

Ooggetuigenverslagen uit de concentratiekampen Dachau (4), Buchenwald (3), Sachsenhausen (1) en Oranienburg (1) die zich oorspronkelijk bevonden in inv.nr. 314 zijn in 1959 uit het archief gelicht en bevinden zich niet meer tussen de archiefbescheiden. Onder indexnummer DM/I-48a-I-131/1 bevindt zich een samenvatting van de ooggetuigenverslagen (zie onder Rubriek 1, inventarisnummer 532).

System of Arrangement

ordening van de archiefbestanddelen

Hoewel op bestandniveau de oorspronkelijke ordening van het archief overwegend bewaard is gebleven, kon bij de bewerking in 2004 slechts een rudimentaire weerspiegeling van de werkwijze van de archiefvormer in het archief onderscheiden worden. Er is daarom voor gekozen om de archiefbestanddelen thematisch in rubrieken te ordenen. Herkenbare series, zoals correspondentie en ooggetuigenverslagen werden daar waar nodig was hersteld en onder één beschrijving samengevoegd. In de nummering is de ordening volgens de inventaris van 1959 aangehouden. Er is een concordantielijst met corresponderende dossiernummers en inventarisnummers beschikbaar. Zie hiervoor onder de rubriek 1. Hulpmiddelen, inventarisnummer 532.

Conditions Governing Access

Openbaarheid

Het archief is in zijn geheel beperkt openbaar. Het is slechts raadpleegbaar na verkregen toestemming van de directeur van het NIOD. Voor bezoekers die deze toestemming willen hebben, ligt een formulier bij de balie van de studiezaal van het NIOD.

Finding Aids

  • Deze index bevat namen van joodse personen voor wie in de periode november 1938 tot januari 1939 een inreisvergunning is aangevraagd door Nederlandse burgers. Het nummer achter een naam verwijst naar het inventarisnummer waarin het bijbehorende dossier is opgeborgen.

Note(s)

  • Om de praktische hulp en opvang van vluchtelingen in Amsterdam te regelen, werd het Comité voor Joodsche Vluchtelingen (CJV) opgericht. Prof.dr. David Cohen, de secretaris van het Comité voor Bijzondere Joodsche Belangen, werd tot voorzitter van het Vluchtelingencomité benoemd.

  • Deze stukken zijn beperkt openbaar. Zij zijn slechts raadpleegbaar na verkregen toestemming van de directeur van het NIOD. Voor bezoekers die deze toestemming willen hebben, ligt een formulier bij de balie van de studiezaal van het NIOD.

  • langmaterial

  • taal van de archiefbescheiden

  • Er is een Nederlandstalige en Engelstalige inventaris. De archiefbescheiden zijn in het Duits, Nederlands, Engels en Frans gesteld.

  • physdesc

  • omvang

  • 17,12 meter, 535 inventarisnummers

  • geschiedenis van het archief

  • In verband met de naderende oorlog werd in april 1939 het archief van het Comité voor Joodsche Vluchtelingen in Amsterdam, samen met het archief van de Jewish Central Information Office van Dr. Alfred Wiener, door Wiener overgebracht naar het Jewish Refugee Committee in London. Tijdens de oorlog werd het archief daar in kisten bewaard. Na de oorlog werd het archief in bewaring gegeven aan Sir Henry d'Avigdor Goldsmid. In 1959 droeg de Jewish Refugee Committee het archief formeel over aan de Wiener Library. In april 1959 verhuisde het archief naar een nieuw gebouw van de Wiener Library, alwaar het geïnventariseerd werd.
    Vervolgens werd het archief begin 1962 aan het toenmalige Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie geschonken en naar Amsterdam verscheept.

  • Volgens de Engelstalige inventaris van het archief uit december 1959, werd destijds bij de bewerking van dit archief getracht de oorspronkelijke orde van het archief zo veel mogelijk in tact te houden. Het archief werd echter bewerkt volgens toen geldende normen, waarbij het gemak voor historisch onderzoek en niet de wijze waarop het archief was gevormd als uitgangspunt voor de bewerking gold. Bij de inventarisatie zijn de archiefbescheiden in dossiers ingedeeld. Een serie kan over meerdere dossiers verdeeld zijn, waarbij wel overwegend de oorspronkelijke volgorde is aangehouden. De dossiers werden als volgt ingedeeld:
    A.) Vervolgde personen.
    Archiefbescheiden die te maken hebben met individuele vervolgde personen (hun brieven, verslagen en verklaringen).
    B.) Het Comité voor de Joodsche Vluchtelingen in Amsterdam.
    Correspondentie van het comité met andere hulporganisaties, overheidsinstanties en autoriteiten.
    Een onderdeel hiervan vormen de archiefbescheiden betreffende de financiële hulp aan vluchtelingen en emigranten die door het Comité verleend werd. Ook administratieve zaken, beleidsstukken en financiële stukken van het Comité vallen onder deze categorie.
    C.) Diversen.
    Diverse onderwerpen die niet onder de vorige twee categorieën vielen, zoals correspondentie van Prof. Cohen, aanvragen inreisvisa en totstandgekomen emigraties. Ook een aantal losse mappen werd bij diversen ondergebracht.

  • Prof. D. Cohen, de voormalige voorzitter van het Comité voor de Joodsche Vluchtelingen, werd, gezien zijn bekendheid met het archief en zijn kennis van de omstandigheden waarin het tot stand gekomen was, gevraagd advies te geven over de verdere bewerking van het archief. In mei 1959 bezocht Cohen de Wiener Library in Londen.
    Cohen keurde de nieuwe rangschikking goed en deed gedetailleerd onderzoek naar de archiefbescheiden. Hij stelde voor de stukken die van belang werden geacht voor nader onderzoek van papieren strookjes te voorzien, waarop de volgende categorieën werden aangegeven: 1.) Algemene geschiedenis 2.) Geschiedenis van het Comité 3.) Wiener Library, d.i. van belang voor de Afdeling Documentatie van de Wiener Library 4.) Ooggetuigenverslagen 5.) Verslagen uit emigratielanden.
    Verder maakte Professor Cohen een korte notitie over de naar zijn mening historische relevantie van ieder dossier. In de Engelstalige inventaris zijn deze notities aan het eind van de dossierbeschrijvingen opgenomen.

  • Ten laatste schreef Cohen een uitgebreid en gedetailleerd rapport waarin hij zijn visie uiteenzette over het toekomstig gebruik van het archief en gaf hij aanwijzingen daartoe. De directeur van de Wiener library, Dr. Alfred Wiener, besloot, volgens de instructies van Cohen, de bewerking van het archief te concentreren op drie punten: 1.) Ooggetuigenverslagen, 2.) Verslagen uit emigratielanden, 3.) Een overzicht van de archiefbestanddelen en de inventaris.
    Ad 1.) Alle door vluchtelingen tegenover het Comité afgelegde getuigenissen betreffende de jodenvervolging werden geregistreerd. Er werden drie kaartindexen van gemaakt, één op persoonsnaam (ca. 1.000 kaarten), één op onderwerp (ca. 600 kaarten) en één op plaats (ca 400 kaarten). Elk document dat geregistreerd werd, kreeg een nummer MC (-Minor Case) met het nummer van het dossier waarin het zich bevond (bijv. MC/1). Belangrijke gevallen werden samengevat in een beschrijvende index en kregen een DM-nummer: DM (-Dutch Material)/ (Index)I-(huidige indexnummer)-(nummer van het dossier). Bijvoorbeeld: DM/I-1-52. Soms werd een groepje met identieke gevallen samengevoegd onder één nummer, onderverdeeld in a.b.c.
    Ad 2.) Twee overeenkomstige kaartenindexen werden gemaakt van verslagen van vluchtelingen die vanuit Nederland waren geëmigreerd naar overzeese gebieden, één op persoonsnaam (ca. 500 kaarten) en één op land (ca. 150 kaarten).
    Ad 3.) Tenslotte ging men nogmaals door al het materiaal, nog niet ingedeelde archiefbescheiden werden ingedeeld in de categorieën die door Professor Cohen werden onderscheiden, en de Engelstalige inventaris werd gemaakt.

Process Info

  • bewerking

  • De inventaris is in mei 2005 vervaardigd door drs. E. Balkestein.
    De index op de inventarisnummers 117-122 is in juli 2007 vervaardigd door drs. M.M. van Santen.

This description is derived directly from structured data provided to EHRI by a partner institution. This collection holding institution considers this description as an accurate reflection of the archival holdings to which it refers at the moment of data transfer.