Archief van de Dienst voor Economische Recuperatie en rechtsvoorganger.

Identifier
BE-A0545.244
Language of Description
Dutch
Alt. Identifiers
  • BE-A0545.ARB6785
Dates
1 Jan 1940 - 31 Dec 1968
Level of Description
Fonds
Source
EHRI Partner

Extent and Medium

1132 nrs. (24 s.m.) voor het algemene gedeelte; 836 nrs. (120 s.m.) voor de reeks individuele dossiers.

Scope and Content

Het archief van de DER valt uiteen in twee onderdelen: een algemeen gedeelte en een omvangrijke reeks individuele dossiers. We noteren in het eerste deel vooreerst verschillende algemene reeksen, zoals de reeksen notulen van de beheerraad van de DER (en haar rechtsvoorganger). Ook de reeks werkingsverslagen (1940-1967) zijn interessant als synthesedocumenten voor het beleid van de dienst. Voor deze gids zijn echter vooral de documenten gevormd door de Directie Restituties in het kader van de recuperatie van geroofde kunstgoederen van belang. Zo noteren we niet alleen algemene dossiers over de identificatie en recuperatie van geroofde kunst, maar bijvoorbeeld ook een studiedossier over de Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg (nr. 364). Interessant zijn ook de stukken opgemaakt als gevolg van zendingen en contacten in het buitenland (Duitsland, Oostenrijk, Tsjechoslovakije). Nrs. 366-369 bevatten bijvoorbeeld dossiers, staten, rapporten, correspondentie, op familienaam geordende identificatieformulieren … inzake elders aangetroffen cultuurgoederen en restitutieclaims van Belgen (periode 1946-1951). Het gaat naast kunst geroofd van (o.a. Joodse) particulieren ook om gestolen boeken afkomstig uit de bibliotheken van Joodse personen waaronder Léon Kubowitzki, Jacques Errera, Alfred Errera, Ernest Mandel, Émile Bernheim … Deze dossiers bevatten sporadisch verslagen van ondervragingen van voormalig personeel van Duitse diensten (waaronder de ERR). In verband met de eigenlijke recuperatie en restitutie noteren we onder meer de dossiers inzake de openbare verkoop van gerecupereerde kunstgoederen in Brussel, kunstwerken afgestaan aan Belgische musea, stukken over particuliere collecties, … We vermelden ook nog de reeks aangifteformulieren (1945-1948) van geroofde kunst onder nrs. 410-412. Deze formulieren bevatten o.a. de titel van het kunstwerk, de naam van de artiest en de voormalige eigenaar, en de omstandigheden waarin het werk werd gestolen. Ten slotte bevat het bestand nog twee dossiers inzake de afhandeling van aanvragen voor compensatie inzake de spoliatie in de diamantsector, waarbij werd samengewerkt met de Federatie van Belgische Diamantbeurzen. Ze bevatten correspondentie, nota’s en lijsten waarin mogelijke ontvankelijke dossiers (ingediend bij de DER of bij het Bestuur der Oorlogsschade aan Private Goederen) worden opgelijst en samengevat. Ze bevatten interessante informatie over de situatie van de Belgische diamantsector en het beleid inzake de schadevergoeding voor tijdens de bezetting geroofde diamanten. Het tweede grote onderdeel van dit bestand wordt gevormd door de reeks individuele dossiers. Het gaat om individuele dossiers die betrekking hebben op de behandeling van aanvragen in verband met goederen (grondstoffen, handelswaren, maar ook persoonlijke voorwerpen, voertuigen, boeken, …) die tijdens de Tweede Wereldoorlog beschadigd, vernietigd, geroofd of verloren werden. Ze bevatten ingevulde formulieren, briefwisseling, bewijsstukken en andere administratieve documenten. Als, na opzoekingen door de DER, daarna een aanvraag voor schadevergoeding werd ingediend bij de Administratie voor Oorlogsschade aan Private Goederen, werd het dossier verplaatst naar het nieuwe geopende ‘dossier oorlogsschade’.

Finding Aids

  • Voor het algemeen gedeelte bestaat de volgende inventaris: F. STRUBBE, Inventaris van het archief van de Dienst voor Economische Recuperatie en rechtsvoorganger 1940-1968 (1997), I 20 (Algemeen Rijksarchief 2 Depot Joseph Cuvelier), Brussel, ARA-AGR, 2012. De reeks individuele dossiers wordt ontsloten door een steekkaartensysteem, geordend op familienaam, waardoor het juiste dossiernummer kan teruggevonden worden. Daarna dient men in F. ANTOINE, Ministère des Affaires Économiques. Archives de l’Office de Récupération Économique (ORE). Dossiers individuels., I 400, Brussel, ARA-AGR, 2007 het juiste inventarisnummer aan te vragen.

Process Info

Subjects

This description is derived directly from structured data provided to EHRI by a partner institution. This collection holding institution considers this description as an accurate reflection of the archival holdings to which it refers at the moment of data transfer.

Dienst voor economische recuperatie.

Identifier
BE-A0545.244
Language of Description
Dutch
Alt. Identifiers
  • BE-A0545.ARB6785
Dates
1 Jan 1940 - 31 Dec 1968
Level of Description
Fonds
Source
EHRI Partner

Extent and Medium

837

109.4

Biographical History

Dienst voor Economische Recuperatie - Office de Récupération économique (1944-1968) Acroniem: DER - ORE Rechtsvoorganger: Dienst voor Identificering en Vereffening van Belgische Goederen - Office d'Identification et de Liquidation des Marchandises belges (1940-1944) Acroniem: DIV - OIL

De Duitse inval in België op 10 mei 1940 leidde tot een ontreddering van het economisch leven en het goederenverkeer. Talloze bezittingen, gaande van koffers met individuele eigendommen tot scheepsvrachten, werden achtergelaten of raakten verloren in het oorlogsgewoel. De vele aanvragen tot restitutie waarmee de Belgische regering in ballingschap te Poitiers werd geconfronteerd, leidde tot de uitvaardiging van de besluitwet van 3 juni 1940 die voorzag in de oprichting van een Dienst voor Identificering en Vereffening van onbeheerde Belgische goederen. In het zog van de vele gevluchte landgenoten keerde deze dienst in juli 1940 terug naar Brussel. Op 31 maart 1941 riepen de Secretarissen-generaal een nieuwe Dienst voor Identificering en Vereffening van Verdwenen en Onbeheerde Belgische Goederen Toebehorende aan Belgische Natuurlijke of Rechtspersonen(DIV) in het leven, die stilzwijgend de bevoegdheden van zijn voorganger overnam. Naarmate de bezetting vorderde, werden de competenties van de DIV verder uitgebreid. Kort na de bevrijding van het Belgisch grondgebied werd op 16 november 1944 de Dienst voor Economische Recuperatie (DER) opgericht, die het takenpakket van de Dienst voor Identificering en Vereffening overnam. De DER werd als enige Belgische dienst verantwoordelijk voor de opsporing, restitutie en vereffening van roerende goederen in België of in het buitenland die tijdens de Tweede Wereldoorlog uit Belgisch openbaar of privaat bezit waren verdwenen. Begin 1945 werd de DER ook belast met het opsporen van vijandelijk oorlogsmaterieel. In navolging van het slotakkoord van de Herstelconferentie van Parijs was de DER eveneens verantwoordelijk voor de afhandeling van herstelbetalingen via industriële compensaties in natura. Naast deze economische activiteiten was in de schoot van de DER een culturele cel actief, belast met de identificatie en restitutie van geroofde kunstgoederen. In de loop van de jaren 1950 zou de restitutiepolitiek langzaam maar zeker aan belang inboeten ten voordele van een uitbreiding van het economische takenpakket van de DER. De DER zou niet alleen worden ingeschakeld ter ondersteuning van de Belgische steenkoolindustrie en vlasnijverheid, maar speelde tevens een rol in buitenlandse handelsbetrekkingen en kreeg ook taken toebedeeld in het kader van het wetenschapsbeleid van de Staat, inzonderheid de Belgische deelname aan het Europese ruimteprogramma. In de jaren 1960 leidde de economische insteek van het takenpakket van de DER tot een herziening van de statuten van de dienst. Daartoe werd de DER bij koninklijk besluit van 10 november 1967 opgeheven en met de Handelsdienst voor Ravitaillering versmolten tot een nieuw organisme, de Belgische Dienst voor Bedrijfsleven en Landbouw.

Bij zijn oprichting op 3 juni 1940 werd de DIV belast met "het beheer en de vereffening van koopwaren of roerende goederen toebehorend aan Belgische natuurlijke of rechtspersonen en die zich, hetzij in België, hetzij in het buitenland, door een oorzaak welke verband houdt met de oorlogstoestand in Europa sedert 1 september 1939, geheel of gedeeltelijk vernietigd, zoekgeraakt of op een of andere wijze van hun oorspronkelijke bestemming afgewend zijn". De wetgever had daarmee duidelijk het nationale belang voor ogen. Het feit dat de DIV bij de recuperatie van goederen zichzelf in de plaats kon stellen van de voormalige eigenaars onderstreept de collectieve ondertoon van zijn activiteiten. De terugkeer naar Brussel in juli 1940 maakte dat de dienst moest opereren in sterk gewijzigde omstandigheden. De positie van de DIV was niet alleen zwak in Frankrijk, maar ook in België zelf aangezien het orgaan niet officieel erkend was door de Secretarissen-generaal en de Duitse bezettingsmacht. Op 31 maart 1941 kreeg de dienst een nieuw elan toen zijn bevoegdheden werden aangepast aan de situatie. De DIV kreeg tot opdracht "de goederen op te sporen die behoren aan of bestemd zijn voor Belgische onderdanen of ondernemingen en die ter gelegenheid van hun vervoer in België of in het buitenland verloren geraakt zijn of van hun oorspronkelijke bestemming werden afgewend". In tegenstelling tot juni 1940 werd de nadruk dus gelegd op de recuperatie van particuliere goederen en bezittingen die tijdens hun transport waren vervreemd. In het verlengde daarvan diende de DIV "de teruggevonden goederen te identificeren door het opsporen van hun eigenaars en rechthebbenden" en de nodige maatregelen te nemen voor het behoud van nog niet geïdentificeerde goederen. Tenslotte moest de DIV eigenaars of rechthebbenden helpen terug in het bezit van hun goederen te komen of zijn medewerking verlenen tot het bekomen van een vergoeding, indien hij daartoe rechtsgeldig door de betrokken eigenaars of rechthebbenden werd gemandateerd. Het besluit van 10 maart 1942 breidde de voornoemde bevoegdheden verder uit. De DIV kon voortaan ook voor rekening van opdrachtgevers of van eigenaars van vermiste koopwaren en roerende goederen onderhandelen met vreemde mogendheden om de Belgische belangen te verdedigen. De DIV diende alle vergoedingen resulterend uit de onderhandelingen te ontvangen alvorens deze over te maken aan de rechthebbenden. Tenslotte benadrukte de wetgever ook dat de DIV alle mandaten met betrekking tot zijn werkzaamheden kon aannemen en vervullen die hem door natuurlijke of rechtspersonen van Belgische of vreemde nationaliteit waren toevertrouwd. Het besluit van 1 mei 1944 bracht een laatste aanvulling op het takenpakket van de DIV. Voortaan was de dienst in bepaalde omstandigheden ook bevoegd voor de vaststelling en schatting van schade aan koopwaar en roerende goederen: 1° bij schade voortspruitend uit plundering of vernieling als gevolg van het oorlogsgeweld, indien door een benadeelde partij klacht werd ingediend bij het strafgerecht; 2° bij schade voortspruitend uit het verlies, de vernieling of de beschadiging van colli's, koopwaren of rollend materieel, die zich tussen 9 en 31 mei 1940 op het Belgische spoorwegnet bevonden.

De noodzaak tot de oprichting van de DER was aanvankelijk ingegeven door de voortzetting van de bevoegdheden die de DIV tijdens de bezetting uitoefende. Onmiddellijk na de bevrijding van het Belgisch grondgebied besefte de wetgever dat "het met het oog op de bescherming van de economische en financiële belangen van het land, noodzakelijk en dringend vereist [is] een dienst op te richten die tot opdracht heeft het opzoeken, identificeren, bewaren en eventueel het beschikken over achtergelaten roerende goederen en koopwaren, waaraan 's Lands economie hoogstdringend behoefte heeft". De "mission statement" van de Dienst voor Economische Recuperatie geleek dus aanvankelijk sterk op een synthese van de bevoegdheden van de voormalige DIV, toen de dienst eind 1944 werd belast om "1° zowel in België als in het buitenland de waren en goederen op te sporen [die] werden achtergelaten, geheel of gedeeltelijk vernield, verloren [waren]; 2° te onderzoeken wat er van deze koopwaren of roerende goederen geworden is; 3° de teruggevonden koopwaren of roerende goederen te identificeren door het opsporen van hun eigenaars of rechthebbenden; 4° er voor te waken dat de nodige maatregelen tot bewaring door derdenhouders getroffen worden; 5° de eigenaars of rechthebbenden helpen om [...] terug in het bezit te komen van hun koopwaren of roerende goederen; deze te gelde te maken; [...] een vergoeding voor de opeising van deze goederen te bekomen; het nodige te doen om de terugbetaling van hun waarde te verkrijgen; 6° zijn medewerking te verlenen aan de bevoegde overheden bij de onderhandelingen gevoerd met vreemde overheden [...] met het oog op het sluiten van akkoorden betreffende hierboven bedoelde koopwaren of roerende goederen; 7° desnoods de vormen te bepalen waarin aanvragen betreffende [voornoemde] goederen opgemaakt worden; 8° de hem, door natuurlijke of rechtspersonen van Belgische of vreemde nationaliteit, toevertrouwde mandaten te vervullen voor zover deze door hem zijn aangenomen, tot het gebied van zijn werkzaamheden behoren en betrekking hebben op koopwaren of roerende goederen; 9° de eigenaars terug in het bezit te stellen van de koopwaren of roerende goederen in de staat waarin zij zich bevinden [...]; 10° eventueel deze goederen te beheren overeenkomstig de onderrichtingen van de Minister van Economische Zaken". De DER was hierbij wel verplicht om aan de Dienst van het Sekwester de eigendommen op te geven die tot de bevoegdheid van deze laatste behoorden. De wetgever meende zelfs dat de werking van de DER de taak van o.m. het Sekwester zou vergemakkelijken. De bevoegdheden van de DER zouden in de komende maanden en jaren stelselmatig worden uitgebreid. De Besluitwet van 16 januari 1945 belastte de DER met het opsporen van vijandelijk oorlogsmaterieel. Daartoe moest de DER een algemene inventaris opmaken van het vijandelijk oorlogsmaterieel dat zich in Belgische opslagplaatsen, in geallieerde opslagplaatsen of elders in België bevond. Daarnaast diende de DER het juridisch regime van dit materieel vast te stellen en de vorderingen van enkelingen of organismen te centraliseren betreffende materieel dat verkeerdelijk als oorlogsbuit werd beschouwd. Tenslotte kon de DER na overleg met de geallieerde instanties of andere bevoegde diensten aanvragen behandelen tot vrijmaking van een gedeelte van de oorlogsbuit ten voordele van het Belgische bedrijfsleven. De besluitwet van 16 december 1946 markeerde een belangrijke omwenteling in de rol van de DER binnen de Belgische economie: naast zijn "traditionele" bevoegdheden inzake recuperatie kreeg de dienst ook voor het eerst opdrachten inzake de coördinatie van herstelbetalingen en handelsbelangen toegewezen. Na de Conferenties van Yalta en Potsdam in 1945 regelde het slotakkoord van de Herstelconferentie van Parijs op 14 januari 1946 de compensatieverdeling van de Duitse herstelbetalingen tussen de Westelijke Geallieerden. Onder de auspiciën van de Minister van Economische Zaken werd de DER belast met het in ontvangst nemen van alle voorwerpen, goederen, koopwaren of geldstukken die België zou bekomen als herstelbetaling voor geleden oorlogsschade. Daartoe moest de DER toezien op de verzameling van deze goederen in Duitsland en hun daaropvolgend vervoer naar België, waar het Bestuur der Domeinen de verkoop ervan organiseerde. In tweede instantie werd de DER ook opgedragen "zowel met de geallieerden als met de particulieren [...] alle contracten te sluiten betreffende aankopen van goederen of koopwaren in Duitsland met het oog op de invoer in België, als aankopen van goederen of koopwaren in België met het oog op de uitvoer naar Duitsland". In afwachting van het herstel van de normale economische betrekkingen met West-Duitsland was de DER met andere woorden bevoegd voor het afsluiten van elk import- en exportcontract met dit land. Naast deze aanzienlijke uitbreiding van het takenpakket voorzag de besluitwet van december 1946 echter nog in een laatste clausule, die vanaf het midden van de jaren 1950 in toenemende mate de bezigheden van de DER ging bepalen. Volgens deze toevoeging werd de DER er immers mee belast "iedere andere opdracht, die hem zou toevertrouwd worden, uit te voeren, hiertoe gedekt door en in uitvoering van de hem door de Minister van Economische Zaken verstrekte onderrichtingen". Vanzelfsprekend werd deze bepaling overgenomen in de herziening van de statuten van de DER in 1956, toen alsmaar duidelijker werd dat de opdrachten in het kader van de onmiddellijke naoorlogse recuperatie zo goed als voltooid waren of tenminste op een laag pitje brandden. Concreet speelde de DER, die nu officieel te boek stond als een parastataal van categorie B, een belangrijke rol in de heruitrusting van de steenkoolmijnen, de ondersteuning van de Belgische vlasindustrie, de handelsbetrekkingen met Oost-Duitsland en het wetenschapsbeleid van de Staat. Het blijvend belang van de DER nam niet weg dat de dienst bij koninklijk besluit van 10 november 1967 werd opgeheven om samen met de Handelsdienst voor Ravitaillering op te gaan in een nieuw organisme, de Belgische Dienst voor Bedrijfsleven en Landbouw (BDBL). De wetgever prees de soepelheid van beide instellingen, die "in vredestijd bestendig optreden met de spoed en doelmatigheid om in de economische en wetenschappelijke politiek van de regering te voorzien". Niettemin achtte men het noodzakelijk om "de verschillende taken van deze organismen te kunnen rationaliseren" door hun opdrachten samen te voegen en de voogdij ervan te vertrouwen aan zowel de Minister van Economische Zaken als aan de Minister van Landbouw. Het takenpakket van de rechtsopvolger van beide instellingen weerspiegelt de rol die zowel de DER als de Handelsdienst voor Ravitaillering binnen de Belgische economie vervulden: de BDBL was niet alleen actief in de sector van de landbouwproducten (inzonderheid de toepassing van Europese verrichtingen en verordeningen inzake marktorde) en de diverse bedrijfssectoren (voornamelijk wat 's lands bevoorrading en de stabilisatie van de markten betreft), maar was tevens belast met opdrachten inzake het wetenschappelijk beleid van de Staat, de onderhandeling met buitenlandse overheden inzake o.m. oorlogsschadevergoeding, de restitutie van goederen, tekenmunten en de uitbetaling schadeloosstellingen en het verrichten van daden van koophandel op het gebied van de bevoorrading en de landbouwmarkt.

Het dagelijks beheer van de DIV werd aanvankelijk uitgeoefend door een bestuurscomité bestaande uit een voorzitter en vijf tot zeven leden. Deze werden door het hoofd van het Ministerie van Economische Zaken benoemd voor een jaar, al kon dit mandaat telkens vernieuwd worden. Binnen het wettelijk kader en het statuut van de dienst had het bestuurscomité de meest uitgebreide bevoegdheid tot beheer van de zaken. Het besluit van 10 maart 1942 wijzigde de samenstelling van het comité. Voortaan bestond dit orgaan uit 12 tot 15 leden, met daarin van rechtswege twee afgevaardigden van het Ministerie van Economische Zaken, een afgevaardigde van het Ministerie van Financiën, een afgevaardigde van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid, een afgevaardigde van het Ministerie van Arbeid en Sociale Voorzorg en Commissariaat-Generaal voor 's lands wederopbouw, een afgevaardigde van het Ministerie van Verkeerswezen en tenslotte een afgevaardigde van de Dienst der Werken van het Gedemobiliseerde Leger (OTAD). De andere leden oefenden een hernieuwbaar mandaat van één jaar uit. Om de drie maand diende het comité een activiteitenverslag naar het hoofd van het Ministerie van Economische Zaken te versturen. Het dagelijks beheer van de dienst en de uitvoering van zijn beslissingen kon het comité voortaan overdragen aan een Directeur-generaal, die de DIV in alle private, gerechtelijke of openbare handelingen vertegenwoordigde. De DIV beschikte ook over diverse burelen in het binnen- en buitenland die als antennes fungeerden bij het opsporen en identificeren van roerende goederen en koopwaren. Naast de sociale zetel in Brussel telde de DIV regionale burelen in Gent, Antwerpen, Luik en Charleroi, in Frankrijk (Parijs, Clermont-ferrand, Bordeaux, La Pallice en Marseille) en in Tunis. Bij gebrek aan een organigram is het bijzonder moeilijk om de interne organisatie van de regionale afdelingen en van het moederbureel in kaart te brengen, te meer daar de bewaarde archiefstukken hier evenmin sporen van bevatten. Het eerste tienjaarlijks werkingsverslag van de DER kan echter helpen om de interne keuken van de DIV toch enigszins in kaart te brengen. Het moederbureel in Brussel was wellicht opgesplitst in een aantal diensten belast met de opsporing van het type goederen of koopwaar: het werkingsverslag in kwestie maakt gewag van een afdeling wagonladingen, een afdeling fietsen en een afdeling vrachten op steamers (stoomschepen) en vrachten op aken. Vast staat dat de DIV er op 15 maart 1943 ook een "dienst voor vaststelling en schatting der schade" bij kreeg. Aanvankelijk beschikte de DIV niet over een vast budget dat van overheidswege werd toegekend. Bijgevolg moest de DIV inkomsten halen uit inningen gevorderd van diegenen die zich tot de dienst wendden. Deze inningen mochten maximaal 5% van de waarde van de gerecupereerde goederen bedragen, maar de DIV kon deze goederen weerhouden tot aan de volledige afbetaling van de verschuldigde geldsommen. Pas met het besluit van 10 maart 1942 werd er een krediet uitgetrokken op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken als voorschot van het bedrijfskapitaal. De overige gelden waarvan de DIV houder mocht zijn op grond van zijn opdrachten dienden te worden gedeponeerd bij de Nationale Bank van België en bij het Postcheckambt. Voortaan zou de DIV naast de activa en passiva ook jaarlijks een winst- en verliesrekening opmaken.

De organisatie van de DER was in grote lijnen gebaseerd op deze van de DIV. Het oude beheerscomité werd evenwel vervangen door een beheerraad samengesteld uit 5 tot 7 leden, waaronder een ondervoorzitter en een voorzitter. Binnen de perken van de statuten die in november 1944 werden opgetekend had deze raad de meest uitgebreide bevoegdheid voor het beheer van de lopende zaken en de dienst. De beheerraad kon de agenten en het personeel van de DER benoemen, alsook hun statuut bepalen. Het dagelijks beheer van de DER werd verzorgd door een Directeur-generaal, die toezicht hield over de verschillende burelen en tevens als verslaggever deelnam aan de vergaderingen van de beheerraad. Een regeringscommissaris aangesteld door de Minister van Economische Zaken hield toezicht op het algemeen beheer van de DER en nam eveneens met raadgevende stem deel aan de vergaderingen van de beheerraad. De Besluitwet van 16 december 1946, die de bevoegdheden van de DER aanzienlijk uitbreidde, bracht ook een aantal wijzigingen in de structuur van de beheerraad met zich mee: voortaan diende de beheerraad uit te minste 9 leden te bestaan, waaronder telkens een afgevaardigde van de Eerste Minister, de Minister van Economische Zaken, de Minister van Financiën, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van 's Lands Wederuitrusting en de Dienst van het Sekwester. De wetten betreffende de statuten van de DER in maart 1956 brachten hierin geen fundamentele wijzigingen meer teweeg. De interne organisatie van de diensten binnen de DER was voortdurend aan verandering onderhevig (cf. de drie organogrammen in bijlage op p. 30-32). In hoofdzaak kan men hierbinnen drie perioden onderscheiden. In eerste instantie was de DER enerzijds opgesplitst in een reeks "administratieve diensten" waaronder een juridische dienst, een secretariaat en diverse diensten ter coördinatie van zendingen naar het buitenland (inzonderheid Duitsland), anderzijds in een aantal directies die de hoofdtaken van de DER in de onmiddellijke naoorlogse jaren weerspiegelden: oorlogsmateriaal, restituties, handel en herstelbetalingen. Vanaf 1954 werd het organigram van de DER een stuk eenvoudiger en overzichtelijker: de dienst telde nog slechts een secretariaat, een afdeling boekhouding, een directie Restituties en een directie Regeringsoperaties die vanaf 1953 het levenslicht zag. Nochtans had de DER geen saturatiepunt bereikt: de economische opdrachten die hij had meegekregen, maakten dat zijn diensten zich vanaf 1959 opnieuw sterk zouden vertakken. Bijgevolg telde de DER vanaf 1960 naast zijn administratieve diensten (secretariaat, boekhouding en economaat) twee nieuwe directies waarin alle overige (technische) diensten gegroepeerd waren. De precieze afbakening tussen de twee directies onderling is niet helemaal duidelijk, maar vast staat dat de tweede directie mettertijd het meeste gewicht in de schaal wierp: zij omvatte immers de burelen belast met bevrachting, de heruitrusting van de steenkoolmijnen, de hulp aan de textielindustrie, de buitenlandse handelsbetrekkingen en de deelname aan het ruimteprogramma van de European Launch Development Organisation(ELDO) en European Space Research Organisation(ESRO). Het lijkt erop dat de eerste directie voornamelijk een aantal "restbevoegdheden" rond recuperatie centraliseerde. Om de onkosten voor zijn werkzaamheden te dekken, beschikte de DER over een krediet dat werd uitgetrokken op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken. Indien nodig, konden ook voorlopige twaalfden als voorschot op de rekening van de DER worden gestort. De uitbreiding van de bevoegdheden van de DER eind 1946 maakte dat de dienst ook een bijkomende jaarlijkse toelage van Economische Zaken verkreeg om te voorzien in de financiering van de handelsverrichtingen waarmee hij voortaan belast was. Tenslotte werd een revisor bij de dienst aangesteld die, onderworpen aan het hiërarchisch toezicht van het Rekenhof, de boekhoudkundige verrichtingen controleerde en jaarlijks verslag uitbracht over de balans en de resultaatsrekening. Vanaf 1956 vervulden twee revisoren deze taak.

Archival History

De rechtsvoorganger van de DER, de Dienst voor Identificering en Vereffening, was tijdens de oorlogsjaren gehuisvest in een pand aan de Hertogsstraat nr. 33.

De briefwisseling in kwestie werd begin februari 2012 ingekeken bij de huidige Cel Recuperatie van Geroofde Kunst van de FOD Economie.

Zolang de Dienst voor Economische Recuperatie werkzaam was, bleven de archieven van de dienst integraal bewaard in het pand waarin deze ondergebracht was, gelegen aan de Anspachlaan 3 te Brussel. Van zodra de stopzetting van de activiteiten van de DER in het vooruitzicht werd gesteld, worden de zaken ingewikkelder. Uit het centraal dossier bewaard op het Algemeen Rijksarchief blijkt duidelijk dat de DER reeds in 1966 contacten onderhield met het Algemeen Rijksarchief. In dat jaar bracht voormalig rijksarchivaris Marie-Rose Desmed-Thielemans een inspectiebezoek aan de DER, waarna aan dhr. Rossignol, toenmalig directeur van de DER, toestemming werd verleend om een aantal archiefreeksen te vernietigen en over te dragen naar het Rijksarchief te Beveren-Waas (cf. infra). Uit briefwisseling daterend van de eerste helft van de jaren 1990 bleek dat een deel van de archieven met betrekking tot de recuperatie van geroofde kunst in 1979 door dhr. Rossignol, toen reeds oud-medewerker van de Belgische Dienst voor Bedrijfsleven en Landbouw, aan het Koninklijk Instituut voor Kunstpatrimonium werd overgemaakt. Onder impuls van dhr. Jacques Lust, toenmalig medewerker bij de BDBL, werden deze archieven in 1993-1994 terug ondergebracht bij de rechtsopvolger van de DER.

Acquisition

De archieven afkomstig van de DER die momenteel door het Algemeen Rijksarchief worden bewaard en het voorwerp van deze inventaris uitmaken, vormden aanvankelijk zes aparte archiefblokken die elk op verschillende tijdstippen werden overgebracht. De eerste overdracht dateert vermoedelijk uit 1966, toen in de nasleep van het bezoek van voormalig rijksarchivaris Marie-Rose Desmed-Thielemans aan de DER een aantal archiefreeksen op het Rijksarchief te Beveren-Waas belandden. Het ging hier om dossiers inzake de recuperatie van schepen en scheepsvrachten, de documentatiedossiers inzake het Schumanplan en de statuten van de steenkoolmijnen, de steekkaartenbakken betreffende de ondersteuning van de Belgische vlasindustrie en de dossiers inzake de handelsbetrekkingen met Turkije en Oost-Duitsland, goed voor zowat 8 strekkende meter. Later, vermoedelijk rond begin jaren 1980, belandde dit deelbestand op het Algemeen Rijksarchief. De historiek achter de verwerving van twee van de zes archiefblokken die op het Algemeen Rijksarchief berustten, viel wegens lacunes in het centraal dossier niet precies te reconstrueren. Het gaat hier vooreerst om een deelbestand van ongeveer zes strekkende meter, hoofdzakelijk opgebouwd rond reeksen notulen van de DER en diens rechtsvoorganger in ordners en in dossiers, en in tweede instantie om een kleiner bestand van ca. 2 strekkende meter afkomstig van de Dienst van het Sekwester, samengesteld uit notulen in dossiervorm, met financiële verslagen en bijlagen. Beide bestanden werden vermoedelijk in de loop van de jaren 1990 overgedragen. De volgende overdracht vond plaats begin 2004, toen een archiefdepot van de FOD Economie in de Belgradostraat nr. 15 te Vorst diende te worden leeggehaald. Uit besparings-overwegingen besloot men in overheidskringen reeds eind 2001 om de huur van het gebouw in Vorst op te zeggen. Na rondvraag bij de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie omtrent de eventuele administratieve waarde van het archief kon in 2003 door een team van het Algemeen Rijksarchief worden overgegaan tot een selectie. Na precies 110 werkdagen was de noodoperatie in februari 2004 beëindigd. Van de 3500 meter archief uit het depot werden 658 meter, afkomstig van 54 verschillende instellingen, gevrijwaard en overgebracht naar het Algemeen Rijksarchief. Hiertussen bevond zich een klein archiefbestand met notulen afkomstig van de beheerraad van de DER, destijds gericht aan een van de raadsleden van het Ministerie van Economische Zaken. Begin 2006 werd onder toezicht van rijksarchivaris Luc Vandeweyer nog een klein archiefbestand van ca. 2 strekkende meter afkomstig van het Ministerie van Financiën overgedragen. Het bestand berustte in een depot aan de Willebroekkaai en bevatte hoofdzakelijk dossiers met notulen, alsook rapporten omtrent Duitse herstelbetalingen en de heruitrusting van de Belgische steenkoolmijnen. De laatste fase vond plaats in 2011, toen op 4 oktober van dat jaar een deelbestand van ongeveer 7 strekkende meter werd overgedragen door dhr. Bart Eeman, werkzaam bij de Cel Recuperatie van Geroofde Kunst onder de DG Economisch Potentieel van de FOD Economie. Het betrof hier de dossiers en stukken van het bureel belast met de recuperatie van geroofde kunst binnen de Directie Restitutie van de DER. Het deelbestand werd "herontdekt" in september 2010. Tijdens een onderhoud met dhr. Bart Eeman van de Cel Recuperatie van Geroofde Kunst bleek dat de dienst bereid was om het deelbestand over te dragen van zodra intern een digitale "werkkopie" van de stukken was gemaakt. Toen deze tegen de zomer van 2011 was voltooid, kon de praktische overdracht worden voorbereid. De overbrenging zelf was onderworpen aan een overeenkomst tussen het Algemeen Rijksarchief en de FOD Economie, volgens dewelke het overgedragen deelarchief binnen de zes maanden zou worden geïnventariseerd. Tevens verbond het Algemeen Rijksarchief er zich toe om een digitale kopie van het herordende en geïnventariseerde bestanddeel ter beschikking te stellen van de DG Economisch Potentieel. De onderhavige inventaris is dus het resultaat van het samenvoegen van de zes voornoemde deelarchieven. Uiteraard kan men inbrengen dat de drie reeksen notulen van Financiën en Economische Zaken (waarvan twee afkomstig van Financiën en één van Economische Zaken) strikt genomen niet thuishoren in het herenigde archiefbestand. Overeenkomstig het bestemmingsbeginsel mag men stellen dat de reeksen notulen bestemd waren om te worden bewaard door de raadsleden uit deze verschillende departementen, vermits de exemplaren voor hen bestemd waren. Daartegenover staat dat de betrokken personen deze notulen ontvingen in hun hoedanigheid van raadsleden van de DER. Uit nader onderzoek van de bescheiden bleek tevens dat ze soms een aanvulling vormen op de reeks notulen die door het secretariaat van de DER en diens rechtsopvolgers waren bewaard: soms bleken de notulen in de dossiers bijvoorbeeld bijlagen te bevatten die elders niet voorkwamen. Om een verlies aan informatie te vermijden en de beschikbare stukken voor toekomstige onderzoekers gemakshalve in één bestand te integreren, werd bijgevolg besloten om de relevante dossiers afkomstig van Financiën en Economische Zaken op te nemen in deze inventaris. Uiteraard werd bij de dossiers in kwestie telkens de verwijzing naar de herkomst vermeld. Onder deze voorwaarde leek de integratie van de stukken ons gerechtvaardigd.

Scope and Content

Het archief van de Dienst voor Economische Recuperatie en diens rechtsvoorganger, de Dienst voor Identificering en Vereffening, vormt een uiterst waardevol en rijk bestand voor de socio-economische geschiedenis van de bezetting en vooral van de naoorlogse periode. De DER was immers als enige bevoegd om de naoorlogse restitutiepolitiek en herstelbetalingen te coördineren. Wat het archief van de DER inhoudelijk nog interessanter maakt, is de "Gestalt switch" die de dienst in de jaren 1950 onderging: naarmate het belang van de recuperatie van schepen, koopwaar, industriële goederen en kunstwerken verminderde, werd de DER steeds meer betrokken bij de ondersteuning van de Belgische industrie en de buitenlandse handelsbetrekkingen. De notulen van de beheerraad van de DER, die vaak statistische gegevens en rapporten als bijlage bevatten, bieden een goed overzicht van deze evolutie. Wat de interne werking van de DER zelf betreft, springen vooral de dossiers en stukken afkomstig van de Directie Restitutie in het oog. De archiefbescheiden betreffende de recuperatie van geroofde kunst maken een bijzonder onderdeel uit. De staten en de identificatiefiches van geroofde kunstvoorwerpen vormen samen met de dossiers inzake de recuperatie- en restitutiepolitiek van de Belgische overheid een uitermate waardevolle bron voor kunsthistorisch onderzoek. Gelet op het feit dat het lot van de meeste geroofde kunstvoorwerpen heden nog steeds niet is opgehelderd, hebben de stukken met betrekking tot niet-gerecupereerde kunst heden nog een potentieel administratieve waarde. Het tweede luik binnen de Directie Restitutie betreft de recuperatie van scheepsladingen (een rol die tijdens de bezetting reeds door de DIV werd vervuld) en schepen (dossiers die werden geopend door de DER). De overzichten en dossiers in dit onderdeel bieden ook een interessante kijk op de betrekkingen tussen de DER en buitenlandse overheden, waaronder de geallieerde instanties, de Franse overheid en later ook de Duitse overheid. Het luik met betrekking tot de herstelbetalingen biedt een gedetailleerd overzicht van de goederen die als gevolg van de compensatieverdeling tussen de westelijke geallieerden aan België werden toegekend. Dit onderdeel omvat naast de jaarverslagen en rapporten van de Belgische delegatie bij het Inter-Allied Reparations Agency(IARA) immers ook inventarissen van de Duitse ondernemingen en fabrieken die ontmanteld werden ten voordele van België. Het onderdeel rond de regeringsoperaties omvat tenslotte dossiers en stukken betreffende de coördinerende of bemiddelende rol die de DER speelde binnen de Belgische industrie (inzonderheid de bescherming van de vlas- en mijnindustrie), alsook bij de buitenlandse handel. Wat dit laatste aspect betreft, bieden de bewaarde dossiers een gedetailleerde kijk op de regeling van de achterstallige schulden met Turkije en de import en export naar Oost-Duitsland. Taal en schrift van de documenten De archiefbescheiden zijn overwegend opgesteld in het Nederlands en in het Frans. In regel werden de notulen en bijlagen van de beheerraad van de DER in beide landstalen opgesteld, maar dit blijkt niet altijd het geval voor de beginjaren. Het archief van de DIV is vrijwel integraal gevormd in het Frans. Tevens bevatten sommige dossiers stukken in het Engels (afkomstig van de Amerikaanse of Britse geallieerde autoriteiten), alsook bescheiden in het Duits (gevormd door de Duitse bezettingsmacht of de naoorlogse Duitse overheid).

BDBL Belgische Dienst voor Bedrijfsleven en Landbouw BLEU Belgisch-Luxemburgse Economische Unie DDR Duitse Democratische Republiek DER Dienst voor Economische Recuperatie DIV Dienst voor Identificering en Vereffening van Belgische Goederen ERR Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg HDR Handelsdienst voor Ravitaillering HICOG High Commission for Occupied Germany IARA Inter-Allied Reparations Agency (Intergeallieerd Agentschap voor de Herstelbetalingen) OBEA Office belge de l'Économie et d'Agriculture OIL Office d'Identification et de Liquidation des Marchandises belges ORE Office de Récupération économique SPPC Service pour la Protection du Patrimoine culturel

Appraisal

Tijdens de inventarisatie werden geen stukken geselecteerd voor vernietiging, wel werd er geschoond in twee reeksen die flink wat dubbels bevatten. Het gaat dan in eerste instantie om de reeks notulen in dossiers van de beheerraad, waarin vaak drie tot viermaal toe exemplaren van eenzelfde zitting voorkwamen, het ene al vollediger dan het andere. Aangezien deze gegevens in hoofdzaak ook voorkomen in de reeks notulen in ordners, kon grondig worden geschoond zonder informatieverlies. Hetzelfde proces werd ook toegepast op een reeks identificatieformulieren van geroofde kunstwerken die de DER had gerecupereerd van de Service pour la Protection du Patrimoine culturel(cf. infra), waarin gemiddeld vijf à zes exemplaren van eenzelfde formulier voorkwamen. Vermits deze reeks ook integraal in handschrift bewaard is gebleven en de gegevens op de formulieren ook in andere reeksen rond geroofde kunst voorkomen, kon eveneens grondig geschoond worden. Bij de inventarisatie bleek dat de DER destijds zelf ook kleine selecties had uitgevoerd in een aantal dossierreeksen afkomstig van diens rechtsvoorganger. Het betreft voornamelijk dossiers inzake de recuperatie van individuele schepen, meerbepaald zaken die al snel waren afgehandeld en die bijgevolg geen administratief nut meer hadden voor de dienst. Via de overzichten van behandelde zaken kan men nog nagaan om welke dossiers het dan precies gaat. Toen de DER in 1966 contact opnam met het Rijksarchief kreeg de dienst ook de toestemming om een aantal reeksen te vernietigen. Het ging om 1° dossiers inzake voorschotten toegekend aan vlasbewerkers; 2° dossiers inzake voorschotten toegekend aan steenkoolmijnen in het kader van de wederuitrusting; 3° individuele dossiers inzake bevrachting (van steenkool) en 4° een collectie officiële publicaties. De precieze omvang van deze reeksen werd niet vermeld. Hun vernietiging zal wellicht kort na het verlenen van de toestemming zijn gebeurd. Tenslotte werd er ook begin 1971 door de rechtsopvolger van de DER, de voormalige Belgische Dienst voor Bedrijfsleven en Landbouw, een aanvraag tot vernietiging van archief ingediend. Deze aanvraag omvatte naast officiële documentatie vrijwel uitsluitend stukken van boekhoudkundige aard. Wat de omvang betreft, is er in de briefwisseling sprake van 15 kasten en opbergmeubelen.

Accruals

Aangezien de Dienst voor Economische Recuperatie al bijna een halve eeuw geleden werd opgeheven (de meest recente stukken van de dienst dateren van maart 1968) en ook diens directe rechtsopvolger, de Belgische Dienst voor Bedrijfsleven en Landbouw, niet meer bestaat, zijn aanvullingen op dit archiefbestand in principe uitgesloten. Wel blijven een aantal lacunes in de archieven onopgehelderd. In de eerste plaats ontbreken er flink wat personeelsdossiers van de voormalige dienst en diens rechtsvoorganger (familienamen beginnend met de letters C-D en M-Z). Belangrijk is ook de vaststelling dat er in het bestand geen sporen meer opduiken van de recuperatie van verdwenen of vermiste goederenladingen op treinwagons: zo vermeldt het tweede tienjaarlijks rapport van de DER dat de DIV een steekkaartensysteem van ruim 60.000 fiches van goederen op treinwagons had aangelegd. Er werd echter geen spoor van deze steekkaarten teruggevonden, noch van principedossiers inzake de recuperatie van treinladingen en rollend materieel (aangelegd door de DIV of de DER). Deze lacune doet vragen rijzen, zeker wanneer men bedenkt dat de steekkaartenbakken en de dossiers inzake de restitutie van schepen en scheepsladingen wel werden bewaard. Tenslotte doken er in het bestand evenmin sporen op van de medewerking van de DER aan het ruimteprogramma van de European Launch Development Organisation(ELDO) en de European Space Research Organisation(ESRO).

System of Arrangement

De ordening van de verschillende deelarchieven en de archiefstukken afkomstig van de Dienst voor Economische Recuperatie en diens rechtsvoorganger lag na wat wikken en wegen vrij snel voor de hand. Er werd niet voor geopteerd om het bestand in twee op te delen tussen de DIV en de DER zelf, gelet op het eerder geringe aantal archiefstukken afkomstig van de DIV en het feit dat een aantal door de DIV behandelde zaken na de oorlog door de DER werden overgenomen. De DER vulde de meeste dossiers afkomstig van de DIV dus nog aan. De ordening zoals ze zich aandient, is grotendeels ingegeven door de organogrammen van de DER. Aangezien de dienst over de jaren verschillende interne reorganisaties kende, was er van een opdeling in twee of meer tijdspannes natuurlijk geen sprake. Wel kon een onderscheid worden gemaakt tussen de grootste "takken" of organen binnen de DER die een welomlijnd takenpakket vervulden. Op die manier werd een nadere opdeling gemaakt tussen de administratieve diensten (waarbij de algemene documentatie, het personeelsbeheer, de boekhouding en de logistieke dienst werden ondergebracht), de beheerraad (die zowel de reeksen notulen (met bijlagen) van de beheerraad van de DIV als van de DER omvat) en vervolgens de verschillende directies die in een functie- en taakgericht model werden gegoten. De Directie Restituties bleek het omvangrijkst: een onderscheid werd gemaakt tussen de recuperatie van geroofde kunst, de recuperatie van schepen (en scheepsladingen) en tenslotte de recuperatie van deviezen. Vervolgens kwam de Directie Herstelbetalingen met een eerste luik rond de Belgische vertegenwoordiging bij de IARA, naast een onderdeel over het nationale beheer van de toegekende herstelbetalingen. Als derde en laatste directie kwam regeringsoperaties, waarbij een opdeling werd gemaakt tussen binnenlandse (Belgische steenkool- en vlasindustrie) en buitenlandse operaties (handel met Oost-Duitsland en Turkije). Er werd ook een apart onderdeel voorzien voor een beperkt aantal dossiers inzake het archief- en documentatiebeheer onder de rechtsopvolger van de DER, de Belgische Dienst voor Bedrijfsleven en Landbouw. Tenslotte bleven nog een uiterst beperkt aantal stukken over zonder merkbaar verband met het archiefbestand. Het gaat hier voornamelijk over financiële stukken ten tijde van de bezetting, die in de onmiddellijke naoorlogse periode werden gemicrofilmeerd.

Conditions Governing Access

Archiefbescheiden ouder dan 30 jaar zijn openbaar. Voor de raadpleging en reproductie van deze stukken gelden de gewone regels van toepassing in het Rijksarchief. Uitzonderingen op de algemene openbaarheidsregel zijn documenten die privacygevoelige informatie bevatten. De wet van 8 december 1992, gewijzigd door de wet van 11 december 1998, op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer impliceert wat dat betreft een aantal beperkingen. Concreet gaat het om de personeelsdossiers die het voorwerp uitmaken van inventarisnummers 8-129, de dossiers inzake juridische geschillen onder nummers 392-393 alsook nummers 397-399. Deze nummers zijn aangeduid met een asterisk in de inventaris en worden pas 100 jaar na datum vrij raadpleegbaar. De stukken kunnen voorlopig dus enkel geraadpleegd worden na het invullen van een onderzoeksverklaring in de leeszaal van het Algemeen Rijksarchief. Inventarisnummers 406 en 409 tenslotte zijn pas na 30 jaar raadpleegbaar.

Physical Characteristics and Technical Requirements

Nagenoeg het hele archief van de Dienst voor Economische Recuperatie en diens rechtsvoorganger bestaat uit papieren bescheiden. Nochtans doken er ook een aantal glasnegatieven en microfilms op die wegens hun fragiele materiële staat dienden te worden gedigitaliseerd. Het gaat meerbepaald om inventarisnummers 366-369, 603-630 en 1131-1132. Deze digitale beelden kunnen worden geraadpleegd in de leeszaal van het Algemeen Rijksarchief.

Publication Note

Belgisch Staatsblad, Brussel, 1940-1970. Annuaire administratif et judiciaire de Belgique, Brussel, 1940-1970.

ANTOINE F., Ministère des Affaires économiques Archives de l'Office de Récupération économique (ORE): Dossiers individuels 1940-1967, Brussel (Algemeen Rijksarchief. Inventarissen, 400), 2007. Eindverslag de Studiecommissie betreffende het lot van de bezittingen van de leden van de joodse gemeenschap van België, geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945, Brussel, 2001. LUST J., "The Spoils of War removed from Belgium during World War II" in Spoils of War, New York, 1997, pp. 58-62. LUST J., MARÉCHAL E., STEENHOUT W. & VERMOTE M., Een zoektocht naar archieven. Van Nationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis naar het Archief en Museum van de Socialistische Arbeidersbeweging, Gent, 1997. MULLER E. & SCHRETLEN H., Betwist bezit. De stichting Nederlands kunstbezit en de teruggave van roofkunst na 1945,Zwolle, 2002. Na de Holocaust. Recente Belgisch Initiatieven: onderwijs, herinnering, onderzoek, morele en materiële schadeloosstelling, Brussel, 2012. NEFORS P., Inventaris van het archief van de Dienst voor de Oorlogsslachtoffers. Inventaire des archives du Service des Victimes de la Guerre, Brussel, 1997. PEZECHKIAN J., "La Möbelaktion en Belgique" in Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis10 (2002), pp. 153-180. PIRLOT V., "Office de Récupération économique (ORE). Dienst voor Economische Recuperatie (DER), 1944-1967", in Gids van de instellingen van openbaar nut in België, Brussel (Algemeen Rijksarchief. Gidsen, 70), vol 2, pp. 968-974. SIMONART V., "Les Limites à l'obligation de restitution", in L'obligation de restitution des banquiers(Cahiers AEDBF), Brussel, 1999, pp. 67-115. STEINBERG M., Un pays occupé et ses Juifs. Belgique entre France et Pays-Bas, Gerpinnes, 1998. SWENNEN F. (red.), Kunst en recht, Antwerpen, 2007. VALGAEREN J.H., "Geroofde Kunstwerpen tijdens W.O. II. Een juridisch en historisch overzicht" in Jura Falconis, 42 (2006), pp. 599-621. VAN DOORSLAER R., "De spoliatie en restitutie van de joodse bezittingen in België en het onderzoek van de Studiecommissie", in Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, 10 (2002) pp. 81-106. VAN REYN P. & RONGY P., Essai juridique sur la vie d'un établissement public. L'Office de récupération économique, 2 vol, s.l., s.d.

Sources

  • Algemeen Rijksarchief / Archives générales du Royaume

Process Info

  • STRUBBE Filip

Subjects

This description is derived directly from structured data provided to EHRI by a partner institution. This collection holding institution considers this description as an accurate reflection of the archival holdings to which it refers at the moment of data transfer.